Fondshuizen adverteren daarom graag met sterke historische prestaties van hun fondsen. Een goed track record en een hoge Morningstar- sterren – Rating verkopen gemakkelijk. Maar het zegt bijzonder weinig over de toekomstige prestaties van een beleggingsfonds.
Rendement of performance is één van de vijf pilaren in de kwalitatieve analyse die de analisten van Morningstar-analisten uitvoeren een fonds te waarderen. Die analyse resulteert in de Morningstar Analyst Rating, die met de waarderingen Gold, Silver, Bronze, Neutral en Negative iets zegt over de verwachte toekomstige prestaties van beleggingsfondsen).
Rendement staat echter niet centraal in deze analyse en is eigenlijk zelfs van ondergeschikt belang in het totaaloordeel. Want – behaald -rendement zegt immers enkel iets over het verleden en vormt geen solide basis voor een verwachting van het –toekomstig- rendementspotentieel. De analist van Morningstar heeft daarom meer oog voor andere factoren die invloed hebben op de toekomstige prestaties van een beleggingsfonds: het beheerteam, het beleggingsproces, het fondshuis en de kosten. De kwaliteit van deze pilaren bepaalt uiteindelijk het rendement op lange termijn.
Dat neemt echter niet weg, dat de in het verleden behaalde rendementen een belegger veel inzicht kunnen geven in de kwaliteit van een beleggingsfonds. Er kunnen diverse redenen zijn waarom de prestaties zijn zoals ze zijn. Simpelweg de fondsen sorteren op behaald rendement over een bepaalde periode is veel te kort door de bocht. Het beoordelen van de performance vereist een veel diepgaandere analyse.
Zeven punten om op te letten bij het beoordelen van rendement.
1. Bruto- versus nettorendement
Een belegger dient zich te realiseren naar wat voor rendementen hij kijkt. In presentaties van fondshuizen krijgen de Morningstarp-analisten vaak superieure track records voorgeschoteld. Het lijkt wel of ieder fonds outperformance realiseert. Dat is simpelweg niet waar. Het grote verschil zit hem in de berekening van de rendementen. Fondshuizen laten in presentaties vaak rendementen zien vóór kosten (brutorendement). Dat is dus niet wat beleggers krijgen. Die betalen immers om van de diensten van de beheerders gebruik te mogen maken.
Die kostenhorde blijkt voor veel beheerders een te groot obstakel. De prestaties na kosten (nettorendement) zijn vaak veel minder sterk, waardoor veel actieve fondsen na kosten achterblijven op hun benchmark. Wanneer u rendementen vergelijkt, kijk dan altijd naar nettorendementen, dus na aftrek van kosten.
2. Relatief rendement
Prestaties kunnen niet geïsoleerd worden gezien. Een rendement van 10 procent klinkt niet onaardig, maar zonder goed vergelijkingsmateriaal is het nietszeggend. Een goede vergelijking is bijvoorbeeld door het fonds af te zetten tegen de index of zijn benchmark. Echter, sec een index kunt u niet kopen. U zult hier moeten kijken naar een ETF die de gekozen benchmark volgt. Een benchmark moet wel passend zijn, wat betekent dat u appels met appels moet vergelijken. Een wereldwijd large-cap groe aandelenfonds kunt u niet vergelijken met een ETF die in kleine Europese waarde-aandelen belegt. Een ander belangrijk punt is dat u een benchmark kiest die het dividend ook meeneemt, simpelweg omdat dit een belangrijke component is van het totaalrendement (naast koerswinst).
Een andere mogelijkheid om beleggingsfondsen te vergelijken is door ze af te zetten tegen soortgelijke fondsen die beleggen in dezelfde type effecten in dezelfde stijl en regio. Morningstar heeft hiervoor de eigen Morningstar-categorieën gecreëerd. Een voorbeeld is de Morningstar-categorie ‘Aandelen Wereldwijd Large-Cap Gemengd’, waarin alle beleggingsfondsen zijn opgenomen die wereldwijd beleggen in grote aandelen zonder specifieke stijlvoorkeur voor waarde- of groei-aandelen. Hiermee vergelijkt u overeenkomstige fondsen en kunt u rendementen rangschikken om te kijken waar uw fonds staat ten opzichte van concurrenten.
3. Lange- versus korte termijn
Een belegger moet altijd de nadruk leggen op langetermijnprestaties. Het heeft geen zin om prestaties van beleggingsfondsen te beoordelen op drie maanden of één jaar. Over zulke korte perioden kan ieder fonds een underperformance realiseren en zelfs de beste fondsen hebben weleens een mindere periode. Prestaties over drie, vijf en tien jaar hebben meer betekenis.
4. Consistentie
De totstandkoming van een track record is zeker zo belangrijk. Hiervoor kan het interessant zijn om te kijken naar de jaarlijkse prestaties van de fondsen ten opzichte van de benchmark of soortgelijke fondsen. Een goed rendement op lange termijn kan bijvoorbeeld veroorzaakt zijn door één spectaculair goed jaar, gevolgd door jaren van middelmatige prestaties. Dit maakt de langetermijn outperformance minder overtuigend.
Kalenderjaren zijn natuurlijk ook maar arbitraire perioden. Om de consistentie van de prestaties te testen is het beter om te kijken naar voortschrijdende perioden. Van 1 januari tot 31 december is een jaar, maar van 1 februari tot 31 januari ook. Een belegger kan kijken in hoeveel procent van de voortschrijdende jaarlijkse perioden het fonds bovengemiddeld heeft gepresteerd om zo een oordeel te vormen over de consistentie van de prestaties.
5. Geluk of strategie
Een belegger moet zich ook afvragen hoe de prestaties tot stand zijn gekomen. Wat zijn de bronnen van het rendement geweest en in hoeverre passen die bij de beleggingsstrategie en -filosofie van het fonds? Is de geleverde prestatie een kwestie van geluk of komt ze voort uit bovengemiddelde kwaliteit van de uitvoering van de strategie? Kortom, hoe herhaalbaar is de gerealiseerde performance en komt deze overeen met wat van de strategie verwacht mag worden. Zo mag een belegger van een fonds dat zich focust op aandelenselectie verwachten dat deze zijn rendement niet haalt uit sectorallocaties. Dit is hetzelfde als grote kasposities of valutahedges, die vaak niet tot de kernstrategie behoren, maar wel van grote invloed kunnen zijn op de relatieve prestaties. Ze moeten niet de voornaamste bronnen van rendement zijn.
6. Relevantie
Een goed track record geeft nog steeds geen garantie voor de toekomst. In dit kader is het zeer belangrijk om de relevantie van het track record te onderzoeken. Hierbij is het noodzakelijk om te kijken of het beleggingsfonds nog op dezelfde manier beheerd wordt als ten tijde van de realisatie van het bovengemiddelde track record. Goede resultaten uit het verleden zijn nietszeggend als het beheerteam dat verantwoordelijk was voor deze strategie niet meer voor het fonds werkzaam is. Een nieuw team zal zich eerst moeten bewijzen en begint weer vanaf nul. De resultaten in het verleden zijn daarmee irrelevant. Hetzelfde geldt voor een verandering in het beleggingsproces of de kostenstructuur.
7. Risico en rendement
Tot slot, rendement kan nooit los worden gezien van het risico waarmee het is behaald. Het artikel Rendement komt niet zonder risico gaat hier uitgebreid op in. Volatiliteit van rendementen, maximale dalingen, Sharpe-ratio, information ratio, portefeuille-bèta en portefeuilleconcentraties zijn voorbeelden van risico-aspecten die in ogenschouw moeten worden genomen om de prestaties van beleggingsfondsen te kunnen beoordelen.
Lees ook
Rendement komt niet zonder risico