Wie beleggen beschouwt als een zoektocht naar dat ene kansrijke aandeel doet zichzelf ernstig tekort. De eerste en belangrijkste beslissing bij beleggen is de assetallocatie, of- wel de verdeling van het vermogen tussen categorieën als aandelen, obligaties en alternatieven als vast- goed, grondstoffen en cash.
Voor de nijvere doe-het-zelf- belegger is zo’n verdeling niet een-twee-drie te maken. Het vergt nogal wat kennis, speurwerk en zelfinzicht om de juiste melange aan beleggingen te vinden. Nog bewerkelijker is het om deze gedisciplineerd in stand te houden. Sommige beleggingen stijgen en andere dalen, waardoor de verhoudingen binnen het geheel steeds scheef trekt.
Veel beleggers roepen daarom de hulp in van een bank of vermogensbeheerder, die de beleggings- beslissingen deels uit handen kunnen nemen via vermogensbeheer of beleggingsadvies.
Maar er is een (goedkoper) alternatief: zelf beleggen met mix- fondsen, beleggingsfondsen die spreiden over de verschillende vermogenscategorieën. Als belegger kies je een fonds, de spreiding en de selectie van de onderliggende effecten worden uitgevoerd door een team van fondsmanagers.
Wij onderzochten, in samenwerking met de Vereniging van Effectenbezitters (VEB), alle wereldwijd beleggende mixfondsen die in Nederland te koop zijn en een notering in euro’s hebben. In totaal gaat het dan om ruim 150 mixfondsen van fonds-aanbieders als BNP Paribas, ING en SNS. Aan de hand van de assetallocatie, het rendement, het risico en de kosten brengen we de categorie mixfondsen in kaart.
Het startpunt
De beleggingstheorie is helder: aandelen zijn risicovoller dan obligaties. Neem bijvoorbeeld het aandeel Heineken en een obligatie uitgegeven door de brouwer. Mocht het fout gaan bij Heineken dan hebben obligatiehouders meer kans een deel van hun geld terug te zien dan aandeelhouders, die helemaal achter in de rij van schuldeisers staan.
Ook een andere maatstaf voor risico – volatiliteit, ofwel koersschommelingen van een belegging – laten zien dat obligaties minder risicovol zijn, aangezien obligaties minder op en neer bewegen dan aandelen.
Morningstar classificeert de mixfondsen dan ook op hun weging in aandelen en obligaties. Eind mei was de allocatie naar aandelen bij de meest risicozoekende fondsen 69 procent, tegen 11 procent obligaties en 20 procent overig, dat kan bestaan uit bijvoorbeeld alternatieve beleggingen als hedgefondsen, maar ook cash, dat zowel gebruikt kan worden als belegging of als een soort marginverplichting voor afspraken met andere financiële partijen (derivaten).
Defensieve mixfondsen zaten eind mei voor zo’n 52 procent in obligaties en 21 procent in aandelen, tegen respectievelijk 36 procent en 44 procent voor neutrale mixfondsen.
Een classificatie als defensief, neutraal of offensief is slechts het startpunt, want de wegingen in de portefeuilles van de verschillende beleggingscategorieën kunnen aardig afwijken. Zo is het uitgangspunt van het neutrale fonds ING Dynamic Mix Fund III de helft obligaties en de helft aandelen en was de verhouding eind mei 56 procent om 43 procent. De maximale afwijking mag 10 procentpunt zijn.
Het beheerteam van het Jyske Invest Balanced Strategy fonds heeft wat meer vrijheid: tussen de 30 procent en 60 procent van het vermogen mogen de fondsmanagers in aandelen beleggen, de rest in obligaties. Eind mei lag het percentage aandelen op 42, tegen zo’n 47 procent obligaties – bijna 10 procentpunt minder dan het mixfonds van ING.
Het typisch defensieve, neutrale of offensieve mixfonds bestaat dus niet. Een belegger moet de assetallocatie van een fonds bekijken en uitzoeken wat de manoeuvreerruimte van de fondsmanagers is.
Meer dan assetallocatie
Het houdt niet op bij de verdeling aandelen/obligaties. Ook binnen categorieën zijn er verschillende risicoclassificaties te maken: zo zijn obligaties uit bijvoorbeeld opkomende markten en landen als Spanje en Italië mogelijk risicovoller dan die van de VS en Duitsland, en kortlopende obligaties weer minder gevoelig voor renteveranderingen dan langlopende obligaties.
En dan is er nog het verschil in looptijd die veel verschil kan maken. Als de rente komende jaren niet gaat oplopen, lopen beleggers in kortlopende obligaties rendement mis in vergelijking met langlopende obligaties die een hogere coupon uitkeren in die periode. Gaat de rente toch oplopen op korte termijn dan beperkt dat het verlies op kortlopende obligaties en zijn houders van langlopende obligaties minder gunstig uit.
De visie van een mixfondsmanager houdt dus niet op bij het bepalen van het gewicht in aandelen en obligaties.
De resultaten
Hoe presteerden de 150 in Nederland aangeboden mixfondsen de afgelopen jaren? Ons onderzoek leverde enkele opmerkelijke conclusies op.
1 De meeste mixfondsen presteren slechter dan de markt...
Vrijwel alle mixfondsen behaalden in de afgelopen vijf jaar een positief rendement. Een heel bijzondere prestatie is dat niet gezien de sterk opgelopen aandelenbeurzen en de nog altijd hoge obligatiekoersen. Gemiddeld leverden offensieve mixfondsen het meeste rendement op: 8,6 procent per jaar vanaf mei 2009 tot en met mei dit jaar. Over diezelfde periode stegen neutrale fondsen jaarlijks gemiddeld 7,9 procent in waarde en de behoudende (= defensieve) varianten wonnen 5,6 procent. Meer risico nemen leverde, zoals te verwachten viel in deze opgaande markt, dus extra winst op.
Tot zover de rendementen in absolute cijfers. Om de prestaties van mixfondsen op waarde te schatten, is het zaak deze te vergelijken met een vergelijkingsindex, ofwel een benchmark (zie kader 1 onderaan dit artikel). Wij vergeleken de offensieve, neutrale en defensieve mixfondsen met vergelijkbare wereldwijd beleggende indexfondsen, fondsen dus die de marktbeweging volgen. Dan blijkt dat het overgrote deel van de mixfondsen afgelopen vijf jaar slechter presteerde dan de markt. Slechts een vijfde van de defensieve, behoudende mixfondsen presteerde beter dan de benchmark, terwijl bij de neutrale mixfondsen maar een kwart van de mixfondsen een voldoende scoorde. Bij de offensieve fondsen, waarin aandelen een groot deel van de portefeuille vormen, is de situatie het meest schrijnend. Slechts in 6 procent van de gevallen blijkt het voor beleggers achteraf de moeite waard te zijn geweest om een echt offensief mixfonds te verkiezen boven een pakketje indexvolgende fondsen (ETFs).
Beter
Afgelopen twaalf maanden presteerden mixfondsen een stuk beter. De helft van de neutrale, 85 procent van de defensieve en 30 procent van de agressieve fondsen presteerden beter dan de door ons gebruikte benchmark.
2 ...maar de verschillen zijn groot. Goed vergelijken loont
Het merendeel van de mixfondsen mag afgelopen vijf jaar matig tot slecht te hebben gepresteerd, positieve uitschieters zijn er wel degelijk. Bij de defensieve fondsen wist het M&G Optimal Income fonds – zie de tabel voor de volledige naam – per jaar ruim 60 procent meer rendement te maken dan de vergelijkende, door ons samengestelde index: 11,2 procent per jaar tegenover 6,9 procent voor de benchmark. Bij de als ‘neutraal’ te boek staande mixfondsen is het verschil nog groter. Het Hof Hoorneman Value Fund leverde ruim 80 procent meer rendement op dan de vergelijkingsindex.
(klik op tabel voor vergroting)
Bekijk ook de analyses van deze mixfondsen:
M&G Optimal Income A-H Grs Acc Hdg EUR / Jyske Invest Stable Strategy / ING Dynamic Mix II
Hof Hoorneman Value Fund / Jyske Invest Dynamic Strategy / Templeton Global Balanced A Acc €-H1
SNS Optimaal Paars / Jyske Invest Growth Strategy / Sparinvest SICAV Procedo EUR R
Kan het zijn dat beleggers in de goed presterende mixfondsen meer risico hebben gelopen dan minder renderende concurrenten? Om dat te beoordelen hebben we het rendement van de fondsen gecorrigeerd voor het risico. We gebruiken daarvoor de Sharpe-ratio (zie kader 2 onderaan dit artikel): hoe lager dit kengetal des te ongunstiger de verhouding tussen risico en rendement.
Ervan uitgaande dat een risicovrije belegging de afgelopen jaren 1,75 procent rendeerde (combinatie van spaarrente en veilige obligaties) dan is de conclusie dat de defensieve mixfondsen weliswaar een lager rendement boekten dan de neutrale en offensieve mixfondsen, maar dat dit rendement gecorrigeerd voor het risico even goed was als de neutrale mixfondsen en zelfs iets beter dan de offensieve mixfondsen.
De afgelopen jaren blijken bovengemiddeld presterende mixfondsen ook boven te komen drijven als het rendement gecorrigeerd wordt voor risico. Het extra rendement van de mixfondsen – op het neutrale mixfonds van Templeton na – ging dus niet gepaard met (te) veel extra risico. Belangrijke kanttekening hierbij: het gaat hier om prestaties uit een uitzonderlijke goede periode op de beurzen. Hoge rendementen ‘neutraliseren’ daarbij hogere risico’s. Om dat te blijven doen, zullen de rendementen hoog moeten blijven in de toekomst. Daarnaast kunnen risico´s in de portefeuille zitten die nog niet tot uiting zijn gekomen en (daarom) niet in de koersbewegingen (volatiliteit) zitten.
Extra risico is daarbij niet alleen afhankelijk van de verhouding aandelen en obligaties die een mixfonds aanhoudt. Zo belegt het eerder genoemde en als neutraal mixfonds ingedeelde Hof Hoorneman Value Fund weliswaar een derde van het fondsvermogen in obligaties, maar het gaat hier soms om (achtergestelde) obligaties van instellingen als Northern Rock en Lloyds, geen veilig Duits of Nederlands schatkistpapier. Als bouwsteen van een neutrale portefeuille zijn fondsen als deze dan ook niet erg geschikt.
3 ...en ‘Nederlandse’ mixfondsen zijn relatief goedkoop en presteren daardoor goed
Onder de goed presterende mixfondsen afgelopen jaar bevinden zich opvallend veel fondsen van ‘Nederlandse’ aanbieders. Beleggers die alleen in neutrale en offensieve Nederlandse mixfondsen hebben belegd, behaalden afgelopen jaren gemiddeld een hoger rendement. Dit verschil is deels te verklaren door de lagere kosten die de fondsen rekenen ten opzichte van de buitenlandse aanbieders. Lage kosten zijn geen garantie voor een goed rendement, maar de kans daarop wordt wel groter. Tegenwoordig zijn de jaarlijks doorlopende kosten van de Nederlandse mixfondsen gemiddeld 50 tot 90 basispunten lager dan die van de buitenlandse fondsen.
Dat voordeel heeft te maken met de verdwenen distributievergoeding, waardoor met name de Nederlandse fondsaanbieders het kostenvoordeel hebben doorgegeven aan de klant door een goedkopere fondsklasse te introduceren. Sommige buitenlandse spelers hebben dit niet of in beperkte mate gedaan. Ook wordt een deel van de Nederlandse mixfondsen passief beheerd – denk aan SNS profielfondsen en etf’s van Think – waardoor de kosten laag zijn.
In elke categorie – defensief, neutraal en offensief – staan bij de tien goedkoopste mixfondsen slechts een paar fondsen van buitenlandse aanbieders, de rest van de fondsen komt van de Nederlandse aanbieders SNS, ING, Robeco, Kempen, Think en Today’s. Over de hele linie zijn Nederlandse aanbieders relatief goedkoop met SNS als duidelijke uitschieter: in elke categorie zijn de mixfondsen van de bank-verzekeraar het goedkoopst.
Zo heeft het offensieve mixfonds van SNS (SNS Profiel Rood), dat voor 76 procent in aandelen en 24 procent in obligaties belegt, een lopendekostenratio van 0,3 procent per jaar, tegen 1,05 procent voor de hele groep Nederlandse fondsen en 1,85 procent voor de buitenlandse fondsen. Ook de vier andere profielfondsen van de bank (blauw, geel, oranje en paars) kosten 0,3 procent per jaar.
(klik op tabel voor vergroting)
Kader 1 - Vergelijken
Met twee ETFs van iShares – de iShares MSCI World ETF voor het aandelengedeelte en de iShares Global Government Bond ETF voor het obligatiegedeelte – maakten we drie profielen. Het defensieve profiel bestaat voor driekwart uit obligaties en een kwart uit aandelen, het offensieve profiel precies omgekeerd en het neutrale profiel zit daar tussenin.
Kader 2 - Rendement in perspectief: Sharpe ratio
Dat de Amerikaanse econoom William Sharpe in 1990 de Nobelprijs ontving was mede te danken aan de door hem ontwikkelde Sharpe ratio. Daarmee is het tamelijk overzichtelijk om risico en rendement van een beleggingsproduct te vergelijken. Sharpe corrigeerde daartoe het rendement bovenop een risicovrije belegging voor het risico (de beweeglijkheid) van dit extra rendement.
Zaligmakend is de Sharpe ratio niet. Het levert gegevens die vooral betrekking hebben op het verleden, terwijl extreme risico’s, een acuut faillissement bijvoorbeeld, niet in de risicomaatstaf volatiliteit wordt meegenomen.
Lees ook
Hoe selecteer ik een mixfonds? 10 Belangrijke vragen
Koos Henning is namens de VEB betrokken bij dit onderzoek en artikel.