Tot nu toe hebben we vooral gekeken naar maatstaven die u vertellen hoe goed of volatiel de rendementen van een fonds zijn geweest. Er bestaan echter ook maatstaven die prestaties en risico samen behandelen: risicogecorrigeerde prestatiematen. In deze paragraaf behandelen we twee van de meer gebruikelijke maatstaven: de alfa en de Sharpe-ratio. Beide cijfers zijn terug te vinden in het Fondsrapport van Morningstar.
Definitie Alfa
Kort samengevat is alfa het verschil tussen de verwachte rendementen van een fonds en zijn effectieve rendementen. Soms wordt onder alfa de toegevoegde waarde van de portefeuillebeheerder verstaan, met andere woorden de mate waarin de portefeuillebeheerder erin slaagt om het risico-rendementsprofiel van een relevante index al dan niet te overstijgen. Levert een fonds meer rendement op dan normaal verwacht wordt op basis van de bèta, dan spreken we van een positieve alfa. Levert een fonds minder rendement op dan de bèta voorspelt, dan spreken we van een negatieve alfa.
Zoals u zich nog wel herinnert van onze eerdere les over risico, vertelt de bèta hoeveel de rendementen van een fonds naar verwachting zullen schommelen in vergelijking met de winst of het verlies van zijn benchmark. Als fonds ABC bijvoorbeeld een bèta heeft van 1,1 in vergelijking met de S&P 500 en die laatste index levert een rendement op van 30 procent per jaar, dan zou u van fonds ABC een rendement verwachten van 33 procent. (30 procent x 1,1 = 33 procent.) Alfa is voor beleggers een nuttige indicator omdat beleggingsfondsen niet noodzakelijk het rendement opleveren dat door hun respectieve bèta’s werd voorspeld.
Om de alfa van een fonds te berekenen, trekt u eerst het rendement op schatkistpapier over drie maanden (voor de periode die u wenst te meten) af van het ruwe fondsrendement. Wat heeft schatkistpapier met dit alles te maken. Schatkistpapier fungeert als een typische risicoloze belegging en wij gaan ervan uit dat het rendement van een beleggingsfonds minstens hoger moet liggen dan dat van een risicoloze belegging. Dit cijfer geeft u een idee van het extra-rendement van het fonds tegenover de risicoloze, gewaarborgde belegging. Dit cijfer vermindert u met het verwachte extra-rendement van het fonds op basis van zijn bèta. Wat overblijft, is de alfa.
Omdat zowel het rendement als het risico van een fonds bijdragen tot zijn alfa, kunnen twee fondsen met identieke rendementen toch verschillende alfa’s hebben. Bovendien bestaat een grote kans dat het fonds in geval van een hoge bèta een negatieve alfa oplevert. Verklaring: hoe hoger het risiconiveau (bèta) van een fonds, hoe groter het op te leveren rendement moet zijn om een hoge alfawaarde neer te zetten. Zoals een leerkracht van zijn leerlingen in een gevorderde klas verwacht dat ze op een hoger niveau werken dan de leerlingen in een minder gevorderde klas, zo verlangen beleggers meer rendement van hun beleggingen met een hoger risiconiveau.
Toepassing Alfa
Logischerwijs zult u op zoek gaan naar fondsen met een hoge alfa. De rendementen van deze fondsen liggen uiteindelijk hoger dan verwacht gezien het risico dat ermee gepaard gaat.
Alfa kan echter ook nukkig zijn. Het is in de eerste plaats afhankelijk van de nauwk igheid van de bètameting van het fonds. Het meet immers de prestaties ten opzichte van de bèta. Als de bèta van een fonds bijvoorbeeld niet van betekenis is wegens een te lage R-kwadraat (onder 75), verliest de alfa ook elk nut.
Ten tweede slaagt de alfa er niet in om het verschil op te merken tussen ondermaatse prestaties ten gevolge van incompetentie en ondermaatse prestaties ten gevolge van vergoedingen. Een voorbeeld: beheerders van indexfondsen selecteren geen aandelen en creëren of verliezen daardoor weinig waarde. Theoretisch gesproken, zouden indexfondsen nul-alfa’s moeten dragen. Toch heeft menig indexfonds een negatieve alfa. In deze context geeft de alfa doorgaans de door het fonds gedragen onkosten weer.
Tenslotte is het onmogelijk te oordelen of de alfa de competentie van de beheerder weergeeft of dat hij gewoon gelukt heeft gehad. Hebben we te maken met een geniale beheerder met hoge alfa, of stootte hij toevallig op enkele interessante aandelen? In dat laatste geval kan de positieve alfa van vandaag evengoed veranderen in de negatieve alfa van morgen.
Definitie Sharpe Ratio
De Sharpe-ratio maakt gebruik van standaarddeviatie om het risicogecorrigeerde rendement van een fonds te meten. Hoe hoger de Sharpe-ratio van een fonds, hoe beter het rendement van een fonds was ten overstaan van het genomen risico. Door gebruik te maken van standaarddeviatie kan de Sharpe-ratio over alle fondscategorieën heen de risicogecorrigeerde rendementen vergelijken.
Deze maatstaf, genoemd naar zijn ontwerper en Nobelprijswinnaar William Sharpe, geeft cijfermatig aan in welke mate het rendement van een fonds hoger is dan dat van de typische risicoloze, gewaarborgde belegging (schatkistpapier op drie maanden) in vergelijking met de standaarddeviatie van het fonds in kwestie. Om de Sharpe-ratio van een fonds te berekenen, trekt u eerst het rendement van het schatkistpapier op drie maanden af van het fondsrendement. Vervolgens deelt u dat cijfer door de standaarddeviatie van het fonds. Leverde het fonds een rendement op van 25 procent met een standaarddeviatie van 10 en 5 procent op het schatkistpapier, dan bedraagt de Sharpe-ratio van het fonds 2,0.
* Hoe hoger de Sharpe-ratio van een fonds, hoe beter de rendementen ervan waren ten overstaan van het genomen beleggingsrisico. Zo lieten zowel State Street Global Research SSGRX als Morgan Stanley Inst. European Real Estate MSUAX een rendement op drie jaar van 23,9 procent optekenen tot en met augustus 2004. Morgan Stanley kan echter een Sharpe-ratio van 1,09 voorleggen, tegenover die van State Street van 0,74. Dat betekent dat Morgan Stanley minder risico heeft genomen om hetzelfde rendement te behalen.
Hoe hoger de standaarddeviatie van een fonds, hoe groter de noemer in de vergelijking van de Sharpe-ratio. Daarom moet het fonds hoge rendementen opleveren om een hoge Sharpe-ratio binnen te krijgen. Omgekeerd kunnen fondsen met bescheiden standaarddeviaties hoge Sharpe-ratio’s hebben als ze sterke rendementen laten optekenen.
Toepassing Sharpe-ratio
De Sharpe-ratio heeft een groot voordeel ten opzichte van de alfa. Herinnert u zich dat de standaarddeviatie de absolute en niet de relatieve (ten opzichte van een benchmark) volatiliteit van het rendement van een fonds meet? Terwijl de R-kwadraat van een fonds hoog moet zijn voor een betekenisvolle alfa, zijn Sharpe-ratio's dat dus altijd.
Bovendien is het gemakkelijker fondsen van alle types te vergelijken door middel van de Sharpe-ratio op basis van de standaarddeviatie, dan door middel van de alfa op basis van de bèta. In tegenstelling tot de bèta, die doorgaans berekend wordt met verschillende benchmarks voor aandelen- en obligatiefondsen, wordt de standaarddeviatie voor elk fondstype op dezelfde manier berekend, ongeacht of het over aandelen of obligaties gaat. Daarom kunnen we de Sharpe-ratio gebruiken om het risicogecorrigeerde rendement van aandelenfondsen te vergelijken met die van obligatiefondsen.
Net als voor alfa is het voornaamste nadeel van de Sharpe-ratio het feit dat het als een ruw cijfer wordt uitgedrukt. Hoe hoger de Sharpe-ratio, hoe beter, uiteraard. Bij gebrek aan andere informatie is het echter onmogelijk te vertellen of een Sharpe-ratio van 1,5 goed of slecht is. Pas bij een vergelijking van de Sharpe-ratio van een fonds met die van een ander fonds (of groep van fondsen), krijgt u enige voeling met de verhouding tussen zijn risicogecorrigeerde rendement en dat van andere fondsen.
*Voorbeelden uit de Verenigde Staten