In het eerste deel over renterisico is uiteengezet hoe de marktrente de koers en het effectief rendement van een obligatie beïnvloedt. In dit vervolg wordt dieper ingegaan op de relatie tussen rente en de looptijd van een obligatie.
De rentegevoeligheid van een obligatie is obligatiespecifiek en ondermeer afhankelijk van de looptijd. Obligatiekoersen corrigeren zich als gevolg van veranderende renteniveaus. Hierdoor blijft het effectief rendement van een eerder uitgegeven obligatie in lijn met nieuw uitgegeven obligaties.
Bij een rentedaling stijgen obligaties in koers en bij een rentestijging dalen obligaties in koers. Indien de actuele rente lager is dan de couponrente van een obligatie, stijgt de koers van een obligatie tot boven de nominale waarde. De nominale waarde is de waarde waarop de obligatie is uitgegeven en ook de waarde waarop de obligatie uiteindelijk uitkeert. Als de marktrente hoger is dan de couponrente dan daalt de koers van een obligatie tot onder de nominale waarde.
De premie (obligatiekoers hoger dan nominale waarde) of de korting (obligatiekoers lager dan nominale waarde) loopt namelijk uit de koers naarmate het einde van de looptijd in zicht komt.
Een rekenvoorbeeld:
Als een obligatie met een nominale waarde van EUR 100, een couponrente van 5 procent en een looptijd van 10 jaar wordt aangeboden op de markt terwijl een nieuwe obligatie van 10 jaar een rente van 6 procent uitkeert, dan zal de 5 procentobligatie verkocht worden voor EUR 92,56. De EUR 5 couponbetaling (5,4 procent van de verkoopprijs van EUR 92,56) plus de extra EUR 7,44 die op de vervaldag wordt ontvangen (EUR 100 nominale waarde –EUR 92,56 = EUR 7,44) geeft een rendement (yield-to-maturity) van 6 procent.
Wat gebeurt er als deze 5 procentobligatie afloopt over 20 jaar? Ze zal verkocht worden met een korting voor EUR 88,44 om een effectief rendement van 6 procent te genereren.
Dus als de rente stijgt: hoe langer de looptijd van een obligatie, hoe groter de korting een verkoper van een obligatie moet incalculeren. Hoe korter de looptijd, hoe kleiner de korting. Dit houdt ook in dat als de rente daalt en obligaties met een premie worden verkocht, obligaties met een kortere looptijd een kleinere premie zullen hebben dan obligaties met een langere looptijd.
Duration
Beleggers gebruiken ‘duration’ om bovengenoemde veranderingen in de koers van een obligatie te voorspellen. Duration is een maatstaf voor het renterisico van een obligatie en wordt uitgedrukt in jaren. Hoe hoger de duration, hoe groter het renterisico op obligatiekoersen.
Duration is complexe berekening met het gewogen gemiddelde van de tijdsperioden totdat de rente van een obligatie of obligatieportefeuille en de uitkering van het uitgeleende bedrag worden ontvangen. Gelukkig hoeven beleggers deze berekening niet zelf te maken en behoort de duration tot de standaardinformatie bij een obligatie of obligatiefonds.
Duration is een abstract begrip. Deze vergelijking met een voetballer die over een contract onderhandelt kan het verduidelijken. Beschouw een obligatie als het contract van een profvoetballer. Bij de onderhandeling over zijn eerste contract wil de topvoetballer een salaris dat in verhouding staat tot wat in de competitie wordt geboden. Bij het vergelijken van verschillende contractvoorstellen zal hij de duur van het contract (de looptijd), het salaris (de couponrente) en de gangbare beloningen in de competitie (huidige rentetarieven) in overweging nemen.
Veronderstel dat de speller een gemiddeld vijfjarig contract wordt aangeboden met EUR 1 miljoen per jaar. Hij ziet de kasstroom (salaris) wel zitten, maar is bezorgd over de lange termijn van het contract. Neemt hij het contract van vijf jaar en wordt het gemiddelde salaris in de competitie opwaarts bijgesteld, dan zal hij in de laatste jaren van de deal een lager dan gemiddeld salaris hebben. De duration drukt deze afwegingen uit als een soort van risicomaat. Beleggers kunnen die gebruiken voor vergelijkingen tussen obligaties.
Als de rente verandert zal de koers van een obligatie veranderen met een corresponderend cijfer dat is gerelateerd aan de duration van de obligatie. Als bijvoorbeeld de duration van een obligatie 5 jaar is en de rente daalt met 1 procent, dan is te verwachten dat de koers van de obligatie met ongeveer 5 procent stijgt. Omgekeerd is het koersdaling 5 procent als de rente met 1 procent stijgt. Als een belegger verwacht dat de rente zal stijgen, dan zal hij willen beleggen in obligaties met een lage duration. Een lage duration betekent minder volatiliteit of koersrisico.
In het algemeen geldt: hoe korter de looptijd van een obligatie, hoe kleiner haar duration. Obligaties met hoger rendement hebben ook een lagere duration.
De actuele rentestand is de belangrijkste bepaler van obligatiekoersen. Lagere rente kan een hogere obligatiekoers betekenen. Verstandige beleggers kopen en verkopen obligaties op basis van actuele rentestanden, couponrentes en looptijd. Een belegger moet doorhebben hoe veranderingen in de rente de koers van obligaties beïnvloeden. Hij moet ook inzicht hebben in de relatie tussen enerzijds effectief rendement, looptijd en duration en anderzijds rente.
Lees ook het volgende deel over kredietrisico, naast renterisico een ander belangrijk aspect bij beleggen in obligaties.
En lees ook het vorige deel: Beleggen in obligaties - renterisico.