In deel 7 van deze cursus beleggen in obligaties is het effect van inflatie op het rendement van een obligatie uiteengezet. De relatie tussen de verwachte inflatie en de rente heet het Fischer-effect. In dit achtste deel wordt het Fischer-effect verklaard.
De rente die een obligatie uitbetaald heet de nominale rente. De reële rente wordt gedefinieerd als de stijging van de koopkracht die met deze belegging wordt bereikt. Dat is het daadwerkelijke rendement dat een belegger op zijn obligatie maakt gecorrigeerd voor inflatie. In voorgaande delen van deze cursus is beschreven hoe dit reële rendement afhangt van de marktrente en inflatie.
Als i de nominale rente is, r de reële rente en π het inflatiecijfer, dan kan de relatie tussen deze drie variabelen als volgt worden weergegeven:
r = i – π
Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze relatie slechts een benadering is die uitsluitend redelijk accuraat is zolang r, i en π relatief klein zijn. Uit de formule volgt dat de reële rente het verschil is tussen de nominale rente en de inflatie. Door deze vergelijking om te keren is gemakkelijk te zien dat de nominale rente gelijk is aan de som van de reële rente en het inflatiecijfer:
i = r + π
Als een overheid of onderneming met een nominale rente voor zijn obligatie komt weet deze niet precies wat de inflatie zal zijn gedurende de looptijd van de obligatie. Een belegger die de obligatie koopt weet dat ook niet. Het is daarom belangrijk om een onderscheid te maken tussen twee, verschillende reële rentes: de reële rente die wordt verwacht bij het afsluiten van de obligatielening (de zogenaamde ex ante reële rente of r*) en de reële rente die in werkelijkheid wordt gerealiseerd (de ex post reële rente of r).
Hoewel beleggers en obligatieverstrekkers de toekomstige inflatie niet precies kunnen voorspellen, is het wel aannemelijk dat ze verwachtingen hebben over de ontwikkeling van de inflatie. π Geeft de werkelijk gerealiseerde inflatie aan en ne de verwachtte inflatie.
Gaan we terug naar de formule voor reële rente dan geldt:
ex ante reële rente r* = i – πe
ex post reële rente r = i – π
Deze twee rentes verschillen van elkaar wanneer de werkelijke of gerealiseerde inflatie verschilt van de verwachte inflatie.
Het zal duidelijk zijn dat de nominale rente geen rekening kan houden met de toekomstige gerealiseerde rente, want die is niet bekend als de nominale rente wordt bepaald. De nominale rente kan alleen rekening houden met de verwachte inflatie:
i = r* + πe
Deze vergelijking wordt de Fischer-vergelijking genoemd, naar de econoom Irving Fischer (1867-1947), zie foto. Hij laat zien dat de nominale rente om twee redenen kan veranderen: namelijk omdat de verwachte reële rente (r*) verandert of omdat de verwachte inflatie verandert (πe).
Preciezer gezegd: de Fischer-vergelijking stelt dat, gegeven de ex ante reële rente, de nominale rente zich parallel beweegt aan veranderingen in de verwachte inflatie ne. Deze één-op-één relatie tussen de verwachte inflatie en de nominale reële rente wordt het Fischer-effect genoemd, dat wil zeggen een hogere inflatie leidt tot een hogere nominale rente.
Een hoge nominale rente op een obligatie kan een verwachtte hoge inflatie weerspiegelen en hoeft daarmee hoeft niet noodzakelijk een hoog reëel rendement opleveren. Dit is belangrijk voor iedereen die in obligaties belegt. De nominale rente van een obligatie is naast de vergoeding voor een belegger voor het uitlenen van zijn geld verder opgebouwd uit risicopremies die verband houden met inflatie, rentestijging, in gebreke blijven en wisselkoersen.
Bovenstaande is een bewerking van de uitleg van het Fischer-effect in 'Prijsstabiliteit: waarom is dat belangrijk voor jou?', een uitgave van de Europese Centrale Bank.