‘Closet Indexing’ is de gangbare term voor fondsen die claimen dat ze actief beheerd worden, maar in feite onvoldoende afwijken van hun benchmark om die claim waar te maken. Er zijn een paar manieren om fondsen te ontdekken die hun benchmark nabootsen.
Tools zoals R-kwadraat en tracking error beschrijven de afwijking van de benchmark in statistische termen, op basis van rendementen uit het verleden. Door direct te vergelijken en verschillen te meten tussen de posities in een fonds en die in de benchmark, biedt active share beleggers een andere tool om de activiteit van een fonds vast te stellen en daardoor ‘benchmark-knuffelaars’ aan te wijzen.
Het concept werd bekend door een studie van de toenmalige academici Martijn Cremers en Antti Petäjistö in 2006 (Petäjistö is tegenwoordig werkzaam bij BlackRock). Cremers en Petäjistö trokken de grens tussen ‘actief’ en ‘Closet Indexing’ bij 60%. Hoewel deze drempelwaarde intussen een industrie-standaard is geworden, is hij slechts geldig zolang de onderliggende benchmark index goed gediversifieerd is.
Het komt allemaal neer op kosten
Fondsen met een lage active share zijn niet per se slecht. Maar met een klein aantal actieve posities zal het rendement van het fonds waarschijnlijk slechts in geringe mate afwijken van dat van zijn benchmark. Hier komt de impact van kosten om de hoek kijken. Het punt is dat zulke fondsen vaak kosten in rekening brengen die gelijk zijn, of zelfs hoger, dan die van werkelijk actieve fondsen. Dit beperkt nadrukkelijk de kansen om de benchmark te verslaan.
In Morningstar’s recente studie Active Share in European Funds: The Activeness of Large-Cap European Fund Managers through the Lens of Active Share bleek dat 20,2% van de Europese large-cap fondsen die worden aangeboden als actief een driejaars gemiddelde active share had van minder dan 60%. Gezamenlijk hadden de Closet Indexers 17,5% van het totale vermogen in actief beheerde Europese large-cap fondsen onder beheer per eind maart 2015.
We ontdekten dat de minst actieve fondsen gemeten naar active share ten opzichte van de benchmark, vergoedingen in rekening brengen die dicht bij die van werkelijk actieve fondsen liggen. Specifieker nog ontdekten we dat de kosten per eenheid active share bij Closet Indexers veel hoger is dan bij andere fondsen:
In dezelfde studie ontdekten we ook dat Closet Indexers, hier gedefinieerd als fondsen met een lage active share en een lage tracking error, niet zo best gepresteerd hebben. In de vijfjaarsperiode tussen juli 2010 en juni 2015 wist slechts 22% van de Closet Indexers uit onze studie de categorie benchmark te verslaan tegen 34% van de overige fondsen. Eenvijfde van de Closet Indexers slaagde er in om een positieve informatie-ratio te behalen, terwijl 33% van de fondsen met een active share van meer dan 60% waarde had gecreëerd.
Hoe wijdverspreid is closet indexing in Europa?
Veel nationale toezichthouders in Europa hebben onderzoek gedaan naar deze praktijken. De European Securities and Markets Authority (ESMA) publiceerde op 2 februari 2016 de resultaten van een onderzoek naar Closet Index tracking. Door active share, tracking error en R-kwadraat te combineren in verschillende verhoudingen, ontdekten de onderzoekers dat 'tussen 5 en 15% van de UCITS aandelenfondsen closet indexers zouden kunnen zijn'.
Uit Morningstar’s bovengenoemde studie kwam ook naar voren dat Closet Indexing geen weinig voorkomende praktijk is. Afgaand op onze data kan 15 tot 20% van de fondsen in Europese large-cap categorieën gekenmerkt worden als Closet Indexers. We stelden ook vast dat het aantal fondsen dat dicht bij de benchmark blijft, door de tijd heen behoorlijk verandert. De top in Closet Indexing valt duidelijk samen met de nasleep van de wereldwijde financiële crisis in 2009.
Closet Indexers als percentage van fondsen en percentage van beheerd vermogen onder Europese Large-Cap fondsen 2005-2015
Ons onderzoek geeft een duidelijke relatie aan tussen Closet Indexing en de mate van risico in de aandelenmarkt. Als de onzekerheid toeneemt, zijn fondsmanagers eerder geneigd om de omvang van hun actieve keuzes te verlagen, bijvoorbeeld door hun blootstelling aan kleine bedrijven te verminderen en juist vast te houden aan grote, meer liquide gevestigde bedrijven. Het kan zijn dat sommigen vrijwillig hun carrière-risico’s willen managen door dichter bij de benchmark te blijven.
Underperformen in een neergaande markt is inderdaad pijnlijker voor een reputatie dan verliezen van de concurrentie in een opgaande markt: als een fondsmanager underperformt in een neergaande markt, omdat hij vasthoudt aan een zeer onderscheidende portefeuille, dan loopt hij het risico ontslagen te worden. Als hij outperformt, dan zal hij tijdelijk succes vieren.
Fondsmanagers kunnen ook sterk beïnvloed worden door externe en interne stakeholders (klanten, toezichthouders en risicomanagers) om de activiteit van hun portefeuille te verminderen in tijden van onzekerheid – terwijl juist dat de tijden zijn waarin beleggers bij uitstek een actief optredende beheerder nodig hebben.
De toenemende onderzoeken door toezichthouders en de hevigere concurrentie van goedkope passieve producten legt een zware druk op vermogensbeheerders om hun werkwijze los te laten door ofwel actiever te worden, ofwel hun kosten te verlagen. Het lijkt erop dat beleggers niet willen wachten tot de toezichthouders in actie komen en de fondshuizen hun gedrag verbeteren. Morningstar’s data over vermogensstromen in Europese large-cap fondsen suggereren dat fondsen met een hogere active share aanzienlijk meer instroom hebben mogen verwelkomen dan de minst actieve fondsen.
Dit is het vierde en afsluitende artikel in een serie waarin we het thema Active Share behandelen. We leggen uit wat het is, waar u op moet letten en hoe u het kunt gebruiken bij uw beleggingsbeslissingen.
Lees de eerdere delen in deze serie:
- Deel 1: Het concept active share
- Deel 2: Een hoge active share: pas op met waar je op hoopt