Momenteel zijn er problemen met onze Portfolio Manager tool. We werken er hard aan om die zo snel mogelijk weer online te krijgen. Dank voor uw geduld.

Beleggen in obligaties – inflatie

In een serie artikelen over obligaties en obligatiefondsen bespreekt Morningstar de beginselen van beleggen in schuldpapier. Deel 7: het effect van inflatie op het rendement van een obligatie.

Maarten van der Pas 11 december, 2014 | 9:28
Facebook Twitter LinkedIn

In deel 2 van de deze cursus beleggen in obligaties is gewezen op het renterisico. Een belegger loopt het risico dat de veranderende marktrente de koers van zijn obligatie beïnvloedt. De marktrente kan zowel een positieve als negatieve impact hebben. Als de marktrente stijgt ten opzichte van de nominale rente of couponrente van de obligatie, dan daalt de koers van de obligatie. Als de marktrente daalt ten op zichte van de couponrente, dan wordt de obligatie verkocht met een premie ten opzichte van de nominale waarde.

Voor het rendement van een obligatie is niet alleen de verhouding tussen nominale en marktrente van belang, maar ook de inflatie. Inflatie is de stijging van de prijs van goederen en diensten over een langere periode en als gevolg daarvan een daling van de waarde van geld en de koopkracht voor consumenten. Inflatie is geldontwaarding en komt er op neer dat iemand voor hetzelfde bedrag minder dan kopen dan voorheen omdat geld minder minder waard is geworden in casu producten duurder.
Een voorbeeld maakt duidelijk welk effect inflatie op het rendement voor een obligatiebelegger kan hebben:

Stel je hebt een obligatie van EUR 100 met een nominale rente van 4 procent en een looptijd van één jaar. Aan het einde van de looptijd ontvangt een belegger dan EUR 104 en maakt een winst van EUR 4. Maar de inflatie in dat jaar is 1,5 procent. Aan het begin van het jaar kost een mandje goederen nog EUR 100, maar het volgende jaar kost hetzelfde mandje door de inflatie EUR 101,50.

De belegger zal de inflatie ondervinden als hij na één jaar het mandje goederen koopt. Zonder inflatie houdt hij EUR 104 - EUR 100 = EUR 4 over (de winst op zijn obligatie blijft in stand). Maar het mandje is duurder geworden en hij houdt EUR 104 - EUR 101,50 = EUR 102,50 over (inflatie heeft zijn winst verkleind). Door de inflatie is het reële inkomen van de belegger geen EUR 4, maar EUR 2,50. In het verlengde hier van is de nominale rente van de obligatie weliswaar 4 procent, maar de reële rente 2,5 procent.

Dus ook een stijging of daling van de inflatie is van invloed op het reële rendement van een obligatie. Een belegger die zijn geld uitleent aan een obligatieverstrekker (overheid of onderneming) zal dan via de rente niet alleen een compensatie willen hebben voor het uitlenen van het geld en de risico’s die hij loopt, maar ook voor het gegeven dat het geld aan het einde van de looptijd minder waard is als gevolg van inflatie. Het zal duidelijk zijn dat bij een positieve, stijgende inflatie de reële rente lager is dan de nominale rente.

De relatie tussen de verwachte inflatie en de rente is het zogenaamde Fischer-effect. Daarover gaat het volgende deel.

Facebook Twitter LinkedIn

Over de auteur

Maarten van der Pas

Maarten van der Pas  is Financial Markets Editor bij Morningstar Benelux

© Copyright 2024 Morningstar, Inc. Alle rechten voorbehouden.

Voorwaarden        Privacybeleid        Cookie Settings        Beleidsdocumenten